03.01. LEERPLANDOEL(EN) OVSG LEERLOKAAL
IDW F4 nat.ver. 3 B.10 Met enkele voorbeelden aantonen dat energie nodig is voor het functioneren van levende en niet-levende systemen en daarvan de energiebronnen benoemen.
IDW F4 nat.ver. 3 B.9 In voor hen herkenbare situaties toelichten hoe energiebronnen worden omgezet naar bruikbare energie.
IDW F3 nat.ver. 3 B.4 Verschillende energiebronnen kennen.
03.01. MINIMUMDOELEN
[K]- 3.5.1 De kleuters kennen de volgende begrippen met betrekking tot natuurkundige verschijnselen:
het stopcontact, de batterij.
[4] 3.5.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen:
de energie, de energie-omzetting
[4] 3.5.3 De leerlingen kennen energie en energievormen:
bewegingsenergie. < bv. windenergie >
thermische energie < bv. zonne-energie >
[6] 3.5.3 De leerlingen kennen energie:
kernenergie
elektrische energie
chemische energie. < bv. biomassa, fossiele energie >
03.01. KENNIS - WAAR GAAT HET OVER
Wat zijn energiebronnen?
Energiebronnen zijn middelen waaruit we energie halen om dingen te laten werken of in beweging te zetten, zoals licht geven, verwarmen, apparaten laten draaien of voertuigen laten rijden.
Soorten energiebronnen en voorbeelden:
Fossiele brandstoffen
Gemaakt uit resten van planten en dieren van miljoenen jaren geleden
Voorbeelden: aardolie, steenkool, aardgas
Duurzame (hernieuwbare) energiebronnen
Energie uit bronnen die altijd opnieuw beschikbaar zijn
Voorbeelden:
zonne-energie (zonnepanelen): Huishoudens met zonnepanelen kunnen hun eigen elektriciteit opwekken.
windenergie (windmolens): Windparken op zee leveren grote hoeveelheden elektriciteit aan het net.
waterkracht (waterkrachtcentrales): Rivieren en dammen worden gebruikt om elektriciteit op te wekken waterkrachtcentrales.
biomassa (hout, plantenresten): Afvalhout wordt verbrand om warmte en elektriciteit te produceren.
aard- en bodemwarmte (geothermie): Warmtepompen gebruiken de warmte uit de grond om huizen te verwarmen
Kernenergie
Energie die vrijkomt door het splitsen van atomen
Voorbeeld: kerncentrales gebruiken uranium
Belangrijk verschil
Fossiele brandstoffen raken op en vervuilen de lucht.
Duurzame energiebronnen zijn milieuvriendelijker en raken niet uitgeput.
Enkele voorbeelden in niet-levende systemen
Elektrische apparaten
Een koelkast gebruikt elektriciteit om voedsel koel te houden.
Elektriciteit (meestal opgewekt door fossiele brandstoffen, waterkracht, windenergie, of zonne-energie) wordt gebruikt als energiebron. Belang: Houdt voedsel vers en voorkomt bederf.
Auto’s
Een auto gebruikt brandstof om te rijden.
Benzine of diesel (fossiele brandstoffen) of elektriciteit (voor elektrische auto’s) wordt gebruikt als brandstof.
Belang: Zorgt voor transport en mobiliteit.
Verwarming en koeling van gebouwen
Een verwarmingssysteem gebruikt energie om een gebouw warm te houden in de winter.
Aardgas, elektriciteit, of hernieuwbare bronnen zoals zonne-energie worden gebruikt als energiebron.
Belang: Zorgt voor een comfortabele leef- en werkomgeving.
Enkele voorbeelden in levende systemen
Fotosynthese in planten
Planten gebruiken zonlicht om water en kooldioxide om te zetten in glucose en zuurstof.
Dit proces levert de energie die planten nodig hebben om te groeien en te overleven.
Menselijke spijsvertering
Mensen eten voedsel dat wordt omgezet in energie door middel van vertering.
Deze chemische energie (voedsel) is nodig voor alle lichaamsfuncties, zoals bewegen, denken en ademen.
Celademhaling
Cellen in levende organismen zetten glucose (uit voedsel) en zuurstof om in energie (ATP), kooldioxide en water.
ATP is de energiebron die cellen gebruiken voor hun activiteiten.
03.01. SUGGESTIES ACTIVITEITEN
03.01.01 Huishoudelijke apparaten
Laat leerlingen verschillende huishoudelijke apparaten onderzoeken (zoals een koelkast, wasmachine, of lamp) en bespreken welke energiebron ze gebruiken (elektriciteit, gas, etc.).
Toon hoe een apparaat werkt en leg uit hoe de energiebron wordt omgezet naar bruikbare energie (bijv. elektriciteit naar licht in een lamp).
03.01.02 Transportmiddelen
Bespreek verschillende transportmiddelen (auto, fiets, trein) en hun energiebronnen (benzine, elektriciteit, menselijke kracht).
Laat de leerlingen een modelauto op zonne-energie bouwen en testen hoe zonlicht wordt omgezet in beweging.
03.01.03 Voedselbereiding
Bespreek hoe energie wordt gebruikt in de keuken (koken op gas, elektrische oven).
Laat leerlingen een eenvoudig gerecht bereiden en uitleggen welke energiebron wordt gebruikt en hoe deze wordt omgezet naar warmte.
03.01.04 Verwarming en koeling
Bespreek hoe huizen worden verwarmd en gekoeld (centrale verwarming, airconditioning).
Toon hoe een thermostaat werkt en leg uit hoe energie van gas of elektriciteit wordt omgezet naar warmte of koeling.
03.01.05 Speelgoed
Laat de leerlingen verschillende soorten speelgoed onderzoeken (op batterijen, opwindbaar, op zonne-energie).
Laat leerlingen een eenvoudig zonne-energie speelgoed maken en testen hoe zonlicht wordt omgezet naar beweging.
03.01.06 Energieomzetting in de natuur
Bespreek hoe planten zonlicht omzetten naar chemische energie via fotosynthese.
Laat de leerlingen een plant kweken en observeer hoe deze groeit onder verschillende lichtomstandigheden.
03.01.07 Spierkracht versus stroom
In deze activiteit ervaren leerlingen het verschil tussen energie uit spierkracht en elektrische energie. Ze mixen eerst ingrediënten met de hand en vervolgens met een elektrische garde, en ontdekken hoe de bron van energie invloed heeft op snelheid en gemak. Zo leren ze op een tastbare manier over verschillende vormen van energie en hoe deze kunnen worden omgezet in beweging.
03.01. MOGELIJKE LINKEN
Digitale geletterdheid – computationeel denken
Simulatie: met Scratch of eenvoudige online tools een animatie maken van een windmolen die elektriciteit opwekt en een lamp laat branden.
Stappenplannen coderen: algoritmes schrijven die energieomzetting beschrijven (bv. zon → zonnepanelen → lamp).
Gezondheid – Motorische competenties
Fietsopstelling: kinderen fietsen en zien hoe hun beweging energie kan opwekken (bv. dynamo op fietslicht of smoothie-bike).
Spel: estafette waarbij ze leren dat ook het lichaam energie nodig heeft om te bewegen.
Gezonde en veilige levensstijl
Voeding = energiebron: uitleggen hoe voedsel energie levert voor ons lichaam.
Veiligheid: omgaan met stopcontacten en elektriciteit → EHBO bij kleine brandwonden of elektrocutie vermijden.
Mentaal welbevinden
Metafoor: energie in jezelf – wat geeft je energie (hobby’s, vriendschap) en wat kost je energie?
Emotiebatterij: leerlingen tekenen hun eigen ‘energieniveau’ en bespreken hoe ze dit in balans houden.
Ik en de wereld – Financieel economische competenties
Beroepen: ingenieurs, technici, elektriciens, maar ook boeren (biogas), windmolenbouwers.
Consumeren: verschil tussen energieverslindende en energiebesparende toestellen. Rekenen aan energiefactuur.
Ik en de wereld – Natuur
Planten: fotosynthese als energiebron → zonlicht naar suikers.
Dieren/mens: voedselketen = doorgeven van energie.
Ik en de wereld – Ruimte
Weer en klimaat: zonne-energie, windenergie, waterkracht → hoe afhankelijk van landschap en klimaat.
Energie op aarde en in de ruimte: hoe ruimtevaart zonnepanelen gebruikt.
Ik en de wereld – Tijd
Historisch: van hout en windmolens naar stoommachine en kernenergie → tijdlijn maken van energiegebruik.
Ik en de wereld – Maatschappij
Duurzaamheid: fossiele brandstoffen vs. hernieuwbare energie → burgerschap en zorg voor milieu.
Internationaal: energiearmoede (niet iedereen heeft toegang tot elektriciteit).
Ik en de wereld – Verkeer
Fiets en auto: energiebronnen (menselijke spierkracht, benzine, elektriciteit).
Veiligheid: dynamo’s en fietslichten – energie en zichtbaarheid in verkeer.
Frans
Woordenschat: l’énergie, le soleil, le vent, l’électricité, la lumière.
Zinnetjes: Le soleil donne de l’énergie. La lampe s’allume.
Nederlands
Schrijven: een stappenplan voor een proef of een verslag van een experiment.
Lezen: informatieve teksten over hernieuwbare energie.
Creatief schrijven: verhaal “Een dag zonder energie”.
Wiskunde
Meten en rekenen: energie vergelijken (hoeveel lampen kan een zonnepaneel doen branden?).
Grafieken: energieverbruik van de klas bijhouden (lampen, verwarming, toestellen).
Kunst en cultuur – Beschouwen
Kunst met licht en energie: bekijken van lichtkunst (bijv. Jan Fabre’s lichtinstallaties of festivals zoals Lightopia).
Kunst en cultuur – Onderzoeken en creëren
Beeldend: knutselen van windmolens, waterradjes, zonne-ovens.
Drama/dans: uitbeelden hoe energie stroomt van zon naar plant naar dier.
Muziek: geluid als energie (instrumenten maken die door blazen, slaan of wrijven geluid produceren).
Kunst en cultuur – Creativiteit en verbeelding
Ontwerpen: kinderen bedenken een fantasierijke “toekomststad” die volledig draait op hernieuwbare energie.
Kunst en cultuur – Presenteren
Energiebeurs: leerlingen tonen in groepjes hun experiment (windmolen, zonnepaneel, fiets op dynamo) en geven uitleg aan ouders of andere klassen.
03.01. STEM-UITDAGINGEN