02.04. LEERPLANDOEL(EN) OVSG LEERLOKAAL
IDW F4 nat.ver. 2 B.20 Principes van kracht en beweging in alledaagse toepassingssituaties met eigen woorden verklaren.
02.04. MINIMUMDOELEN
[4] 3.5.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen:
de kracht, de beweging, de snelheid, de wrijving, de zwaartekracht, versnellen, vertragen, de richting, de massa
[6] 3.5.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen:
het gewicht, de druk, de weerstand
[6] 3.5.2 De leerlingen kennen kracht en beweging:
het onderscheid tussen gewicht en massa
gewicht als kracht en massa als maat voor de hoeveelheid materie van een bepaalde stof
effecten van krachten: verandering van bewegingstoestand
02.04. KENNIS - WAAR GAAT HET OVER
Voorbeelden
Deuren openen en sluiten
Een leerling duwt een zware deur open en zegt: "Ik moet harder duwen omdat de deur zwaar is." → Hij benoemt dat meer kracht nodig is bij zwaardere voorwerpen.
Op de fiets vertrekken en remmen
Een kind zegt: "Als ik harder trap, ga ik sneller; als ik op de rem duw, stop ik." → Ze herkennen versnellen en vertragen als gevolg van krachten.
Voetballen
"Als ik zacht trap, rolt de bal langzaam; als ik hard trap, vliegt hij ver." → Het kind legt uit dat de krachtgrootte invloed heeft op de snelheid.
Een winkelkar duwen op een helling
"Op de helling moet ik harder duwen, anders gaat hij niet vooruit." → Ze begrijpen dat hellingen meer kracht vereisen.
Springen op een trampoline
"Hoe harder ik duw met mijn benen, hoe hoger ik spring." → Een duidelijke toepassing van kracht en reactie.
Een boek van de tafel duwen
"Als ik tegen het boek duw, schuift het weg." → Ze herkennen dat een duw een voorwerp in beweging brengt.
Leerlingen herkennen en benoemen in hun eigen woorden dat kracht nodig is om iets in beweging te brengen, te stoppen of van richting te veranderen en dat ze dit dagelijks ervaren bij eenvoudige handelingen zoals fietsen, duwen, springen, trekken of remmen.
02.04. SUGGESTIES ACTIVITEITEN
02.04.01 Dagelijkse voorwerpen analyseren
Laat de leerlingen voorwerpen zoals een deur, een fiets of een schommel analyseren. Bespreek welke krachten er spelen (duwen, trekken, zwaartekracht, wrijving) en hoe deze krachten beweging beïnvloeden.
02.04.02 Ballonraket
Demonstreren van actie en reactie (Newton’s derde wet).
Bevestig een ballon aan een rietje dat over een gespannen touw is geregen.
Laat de ballon los en observeer hoe de lucht die eruit ontsnapt de ballon in de tegenovergestelde richting voortstuwt.
02.04.03 Sport en beweging
Analyseer samen met de leerlingen een sport zoals voetbal of basketbal.
Bespreek hoe krachten zoals zwaartekracht, wrijving en spierkracht een rol spelen in de beweging van de spelers en de bal.
02.04. MOGELIJKE LINKEN
Gezondheid – Motorische competenties
Bewegingsspel: kinderen ervaren krachten zelf: duwen/trekken in touwtrekken, bal gooien met meer of minder kracht.
Sportkrachten: bij turnen of balsporten benoemen hoe kracht beweging beïnvloedt (springen, rollen, vangen).
Gezonde en veilige levensstijl
EHBO: uitleg waarom gordels en fietshelmen krachten opvangen en zo blessures voorkomen.
Voeding: kracht nodig om te kneden, persen, snijden.
Mentaal welbevinden
Gevoelsmetafoor: “een duwtje in de rug” als steun → linken tussen letterlijke kracht en figuurlijke kracht.
Samenwerking: ervaren dat samenwerken krachten bundelt (bv. samen een zwaar object duwen).
Ik en de wereld – Financieel economische competenties
Beroepen: bouwvakkers, ingenieurs, kraanbestuurders → kracht toepassen in werk.
Consumeren: fietsen, speelgoed, apparaten werken volgens krachtsprincipes → kritisch kijken wat ze doen.
Ik en de wereld – Natuur
Menselijk lichaam: spieren en gewrichten zetten kracht om in beweging.
Dieren: hoe een mier veelvoud van zijn gewicht kan dragen.
Ik en de wereld – Ruimte
Bruggen en gebouwen: hoe kracht verdeeld wordt (bogen, pilaren).
Weer en klimaat: windkracht op bomen of dijken.
Ik en de wereld – Tijd
Historisch: piramides bouwen met katrollen en hefboomsystemen.
Vergelijking: van handarbeid naar machines die kracht efficiënter inzetten.
Ik en de wereld – Maatschappij
Samenleven: afspraken in sport of spel over “hoeveel kracht” je mag gebruiken.
Vrije tijd: speeltuigen (glijbaan, wip, schommel) → verklaren hoe krachten werken.
Ik en de wereld – Verkeer
Fietsen: versnellingen → kracht verdelen.
Remmen: kracht zorgt voor vertragen/stoppen, veiligheid bespreken.
Frans
Woordenschat: pousser (duwen), tirer (trekken), lever (heffen).
Spel: commando’s uitvoeren met materialen in het Frans (duw de bal, trek het touw).
Nederlands
Taal: verslagen schrijven van experimenten in eigen woorden.
Mondeling: verklaren van een proefje voor de klas (“de hefboom werkt zo…”).
Wiskunde
Metingen: hoeveel kracht is nodig om iets te verplaatsen met en zonder hefboom.
Verhoudingen: lange hefboomarm = minder kracht → koppelen aan breuken en schaal.
Kunst en cultuur – Beschouwen
Kunstwerken: kijken naar beelden van constructies/bruggen (bijv. Calatrava).
Kunst en cultuur – Onderzoeken en creëren
Drama: kracht en beweging uitbeelden (traag duwen, snel trekken).
Beeldend: knutselproject van een katapult of wagentje op elastiek.
Muziek: ritme versnellen en vertragen = “kracht” in klank.
Kunst en cultuur – Creativiteit en verbeelding
Ontwerpen: kinderen bedenken een “krachtmachine” (fantasie → hoe werkt ze?).
Kunst en cultuur – Presenteren
Tentoonstelling: tonen van eigen kracht-uitvindingen.
Wetenshow: proeven uitleggen met publiek erbij.
02.04. STEM-UITDAGINGEN
Bouw een brug
Laat de leerlingen een brug bouwen met eenvoudige materialen zoals papier, rietjes of spaghetti. Test de bruggen met gewichten en bespreek welke krachten de bruggen moeten weerstaan en hoe ze deze krachten verdelen.
Eierenval
Laat leerlingen een constructie bouwen om een ei te beschermen tegen een val.
Bespreek hoe de constructie de impact van de kracht vermindert en het ei beschermt.
Bespreek de impact van krachten en het belang van demping.