01.01. LEERPLANDOEL(EN) OVSG LEERLOKAAL
IDW F4 nat.ver. 1 B.18 Onderscheid maken tussen levende en niet-levende materie.
01.02. MINIMUMDOELEN
[4] 3.4.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen.
de materie, natuurlijk, synthetisch
omkeerbare reactie, niet-omkeerbare reactie
01.01. KENNIS - WAAR GAAT HET OVER
Levende materie zijn dingen die leven:
Ze groeien, ademen, hebben voedsel nodig, kunnen zich voortplanten en reageren op hun omgeving. Voorbeelden zijn mensen, dieren, planten en bacteriën.
Niet-levende materie zijn dingen die nooit geleefd hebben of die dood zijn.
Ze vertonen geen levenskenmerken. Voorbeelden zijn een steen, water, lucht, een stoel of plastic.
Het gaat er dus om dat leerlingen leren kijken naar de eigenschappen van dingen en kunnen bepalen of het iets levends is, iets dat geleefd heeft (zoals hout), of iets dat nooit levend was.
01.01. SUGGESTIES ACTIVITEITEN
01.01.01 Levend of niet-levend sorteeropdracht
Geef leerlingen een reeks foto's of echte voorwerpen (bijv. blad, steen, mier, plastic fles, bloem, teddybeer). Laat ze in groepjes sorteren in: levend, ooit levend en nooit levend. Nadien bespreken ze hun keuzes en redeneringen.
01.01.02 Levenskenmerken ontdekken
Bespreek samen wat iets levend maakt: ademen, groeien, eten, voortplanten, reageren op omgeving. Laat leerlingen vervolgens voor een reeks voorbeelden afvinken welke kenmerken aanwezig zijn.
01.01.03 Natuurwandeling met observatie-opdracht
Ga op wandeling (schoolomgeving of park) en laat leerlingen met een checklist noteren wat ze zien dat leeft, ooit geleefd heeft (bv. afgevallen blad, dood insect) of nooit levend was (bv. afval, stenen). Nadien maken ze een overzicht op papier of digitaal.
01.01.04 Speelse quiz: Leeft het of niet?
Speel een interactieve quiz of doe een tikspel waarbij leerlingen bewegen naar de ene kant van de klas voor “levend” en de andere voor “niet-levend” als je een voorwerp noemt. Laat ze telkens uitleggen waarom.
01.01. MOGELIJKE LINKEN
Digitale geletterdheid – computationeel denken
Simulatie of classificatie: leerlingen programmeren in Scratch of een mindmap-tool een algoritme dat levende en niet-levende materie sorteert (bv. een beslissingsboom).
Digitale databank: leerlingen maken een digitaal verzamelalbum (foto’s, korte filmpjes) van voorbeelden uit hun omgeving en leren die categoriseren.
Gezondheid – Motorische competenties
Bewegingsspel: leerlingen beelden via beweging of sportspel eigenschappen van materie uit (bv. hard vs. zacht, vloeibaar vs. vast – “ijsblok” stilstaan, “water” vloeiend bewegen).
Gezonde en veilige levensstijl
Voeding en materie: onderzoek hoe voeding verandert (rauw/gaar, vloeibaar/gestold), en koppel dit aan gezond eten.
EHBO: bespreek waarom kennis van materiaalsoorten belangrijk is (verbanden, pleisters, koude/warmtecompressen → eigenschappen van stoffen).
Mentaal welbevinden
Inlevingsopdracht: laat leerlingen emoties koppelen aan eigenschappen van materie (bv. “je voelt je hard als een steen” of “vloeibaar als water”). Dit helpt taal geven aan gevoelens.
Mindfulness met natuur: ervaren van natuurlijke materialen (hout, steen, zand) om rust en verbinding te voelen.
Financieel-economische competenties
Beroepen: onderzoek welke beroepen werken met materie (metselaars, koks, laboranten).
Consumeren: bespreek producten (plastic vs. hout) → kosten, milieu-impact en duurzaamheid.
Ik en de wereld – Natuur
Biotoopstudie: wat is levend (dieren, planten) en wat niet (rotsen, water, lucht) in een ecosysteem?
Menselijk lichaam: bespreek dat we bestaan uit levende cellen, maar ook water, mineralen en botten (eigenschappen materie).
Oriënteren: speurtocht in de omgeving naar levende en niet-levende materie (stenen, bomen, gebouwen).
Weer en klimaat: invloed van temperatuur op materie (ijs, water, stoom).
Milieu: afval sorteren in natuurlijke vs. kunstmatige materialen.
Ik en de wereld – Tijd
Historisch perspectief: hoe mensen vroeger materie gebruikten (steen, brons, ijzer) → koppeling naar tijdslijnen.
Kalender: seizoenen en veranderingen in levende en niet-levende materie (bloeien, vriezen, vergaan).
Ik en de wereld – Maatschappij
Samenleven: materialen in huizen/kleding wereldwijd (katoen, leem, beton).
Diversiteit: hoe culturen omgaan met natuur en materie (bv. rituelen rond water of steen).
Ik en de wereld – Verkeer
Veiligheid: materialen van helmen of fluohesjes (absorberen, reflecteren).
Fiets en materie: welke onderdelen zijn van welk materiaal en waarom?
Frans
Woordenschat: basiswoorden levend/niet-levend in Frans (l’arbre, la pierre, l’eau, l’animal).
Klasproject: tweetalige labels maken bij verzamelde objecten.
Nederlands
Beschrijven: eigenschappen van materie verwoorden (glad, ruw, doorzichtig).
Creatief schrijven: gedicht of verhaal waarin levende en niet-levende materie “praten”.
Wiskunde
Meten en wegen: massa en volume van materialen bepalen.
Grafieken: resultaten van experimenten (bv. smelttemperatuur, elasticiteit) verwerken.
Kunst en cultuur – Beschouwen
Kunst met materie: bekijken hoe kunstenaars materialen gebruiken (houtsculptuur, steen, metaal).
Kunst en cultuur – Onderzoeken en creëren
Beeldend werken: collage van levende en niet-levende materie.
Drama: leerlingen spelen de rol van materie (water dat verdampt, steen dat breekt).
Muziek: geluid maken met verschillende materialen (hout, metaal, plastic).
Kunst en cultuur – Creativiteit en verbeelding
Fantasiewezens: combineer levend/niet-levend tot nieuwe creaties (robotdieren, pratende bomen).
Kunst en cultuur – Presenteren
Tentoonstelling: leerlingen tonen hun onderzoek rond materie via posters, maquettes of digitale presentaties.
Theaterstuk: slotmoment waarin levende en niet-levende materie samen een verhaal vertellen.
Muzische vorming: Levensverhalen tekenen of schrijven
Laat leerlingen een tekening of kort verhaaltje maken waarin ze het “leven” beschrijven van een levend wezen (bv. een bloem van zaadje tot verwelken) én een verhaal van een voorwerp dat nooit leefde (bv. de reis van een plastic fles).
01.01. STEM-UITDAGINGEN