02.02. LEERPLANDOEL(EN) OVSG LEERLOKAAL
IDW F4 nat.ver. 2 B.17 Na onderzoek verwoorden hoe een overbrenging een kracht kan vergroten, verkleinen of van richting kan veranderen, of een beweging kan versnellen of vertragen.
IDW F3 nat.ver. 2 B.7 Vanuit ervaringen verwoorden dat er kracht nodig is om een voorwerp in beweging te zetten, te versnellen, te vertragen, te stoppen of van richting te veranderen.
02.02. MINIMUMDOELEN
[4] 3.5.1 De leerlingen kennen de volgende begrippen:
de kracht, de massa
de plaats, de beweging, de snelheid, de weerstand, versnellen, vertragen, de richting
02.02. KENNIS - WAAR GAAT HET OVER
Versnellen, vertragen en stoppen
Beweging verandert als er een kracht op een voorwerp werkt.
We kunnen zeggen dat iets versnelt, vertraagt of stopt.
Versnellen betekent dat iets sneller begint te bewegen.
Bijvoorbeeld: je trapt harder op de pedalen van je fiets en je gaat sneller rijden.
Vertragen betekent dat iets langzamer begint te bewegen.
Bijvoorbeeld: als je de remmen van je step gebruikt, ga je trager rijden.
Stoppen betekent dat iets helemaal tot stilstand komt.
Bijvoorbeeld: een bal die rolt en tegen een muur botst, stopt met bewegen.
Deze veranderingen gebeuren niet vanzelf: er is een kracht nodig, zoals duwen, trekken, wrijving of zwaartekracht.
Ook luchtweerstand of de ondergrond kunnen ervoor zorgen dat iets trager gaat of stopt.
Versnellen of vertragen van een beweging
Tandwielen en riemen: Zoals eerder genoemd, kan de verhouding tussen de grootte van tandwielen of riemschijven de snelheid van de beweging veranderen. Een groter aandrijfwiel dat een kleiner volgwiel aandrijft, zal de beweging versnellen, terwijl het omgekeerde de beweging zal vertragen.
Hydraulische systemen: In hydraulische systemen kan de snelheid van de beweging worden geregeld door de hoeveelheid vloeistof die door de cilinders stroomt. Dit wordt vaak gebruikt in machines zoals graafmachines en liften.
Praktische toepassingen
Fietsen: Bij fietsen wordt een ketting gebruikt om de kracht van de pedalen over te brengen naar het achterwiel. Door te schakelen tussen verschillende tandwielen kan de fietser de kracht en snelheid aanpassen aan de omstandigheden.
Auto’s: In auto’s wordt een versnellingsbak gebruikt om de kracht van de motor aan te passen aan de snelheid van de auto. Dit zorgt ervoor dat de auto efficiënt kan versnellen en vertragen.
02.02. SUGGESTIES ACTIVITEITEN
02.02.01 Fietsexperiment op de speelplaats
Laat leerlingen op een fiets versnellen, vertragen en stoppen op een afgesproken traject. Laat hen beschrijven wat ze doen om dit te bereiken (trappen, remmen…). Bespreek daarna welke krachten daarbij een rol spelen.
02.02.02 Race met speelgoedauto's
Laat leerlingen auto's van een helling laten rijden. Ze meten hoe ver de auto's rijden en wat er gebeurt als ze bijvoorbeeld over tapijt of zand rijden. Zo ontdekken ze de invloed van ondergrond (wrijving) op vertragen en stoppen.
02.02.03 Lichaamsbeweging: ‘stopspel’
Speel een spel waarbij de leerlingen moeten lopen, versnellen, vertragen en plots stoppen op signaal. Laat hen daarna uitleggen hoe ze dat deden en welke spieren of krachten ze gebruikten.
02.02.04 Ballentest: verschillende oppervlakken
Laat leerlingen een bal rollen over verschillende materialen (vloer, tapijt, grasmat) en observeren wanneer de bal stopt. Laat hen voorspellen welk oppervlak het snelst zal doen stoppen en bespreken waarom.
02.02.05 Touwtrekwedstrijd
Laat twee groepjes leerlingen een touwtrekwedstrijd doen. Bespreek welke krachten er werken, en wat er gebeurt als één groep harder trekt (versnelling naar één kant), of wanneer beide even sterk zijn (geen beweging).
02.02. MOGELIJKE LINKEN
Digitale geletterdheid – computationeel denken
Scratch: een auto sneller of trager laten rijden met pijltjestoetsen.
Algoritme: stappenplan voor een race: starten → versnellen → vertragen → stoppen.
Gezondheid – Motorische competenties
Lichamelijke opvoeding: loopspelletjes (sprinten, vertragen, stilstaan op signaal).
Balvaardigheid: bal laten rollen en stoppen door eigen kracht.
Gezonde en veilige levensstijl
Sport en voeding: voeding als brandstof voor versnellen/energie.
EHBO: wat doen bij vallen of botsen tijdens versnellen/stoppen.
Mentaal welbevinden
Gevoelsoefening: gevoelens koppelen aan tempo (snel = opgewonden, traag = rustig).
Mindfulness: versnellen en vertragen in ademhaling of beweging.
Financieel-economische competenties
Beroepen: treinbestuurder, piloot, coureur → beheersen van versnellen en stoppen.
Consumeren: verschil in prijs/veiligheid van fietsen of auto’s met goede remsystemen.
Ik en de wereld – Natuur
Dieren: een luipaard (snel versnellen) vs. een schildpad (traag bewegen).
Menselijk lichaam: spieren en reflexen bij starten, versnellen en stoppen.
Ik en de wereld – Ruimte
Weer en klimaat: invloed van regen of ijs op remweg (stoppen duurt langer).
Oriënteren: wedstrijd op de speelplaats: afstand meten bij versnellen en stoppen.
Ik en de wereld – Tijd
Meten: stopwatch gebruiken bij sprintjes.
Historische tijd: hoe de snelheid van reizen veranderde (paard → trein → auto → vliegtuig).
Ik en de wereld – Maatschappij
Burgerschap: samen regels afspreken bij racespelletjes (veilig starten en stoppen).
Internationaal: hogesnelheidstreinen of metro’s in grote steden.
Ik en de wereld – Natuurkundige verschijnselen
Proeven: hoe lang rolt een knikker op glad vs. ruw oppervlak?
Wrijving: waarom een bal vanzelf stopt, en hoe je die sneller/traag laat rollen.
Ik en de wereld – Verkeer
Fietsen: stoppen aan een rood licht, vertragen bij een bocht.
Veiligheid: remweg en reactietijd → praktisch testen met fiets of step.
Frans
Woordenschat: vite, lentement, arrêter, courir.
Spel: kinderen bewegen op commando in het Frans: “accélérer – ralentir – stop!”.
Nederlands
Schrijven: verslag van een experiment (bv. hoever rolt een bal?).
Taalspel: verhalen maken waarin een personage versnelt en plots moet stoppen.
Wiskunde
Meten: afstanden meten bij versnellen/stoppen.
Grafieken: snelheid over tijd (eenvoudig schema: start → sneller → stop).
Kunst en cultuur – Beschouwen
Kunst: futuristische schilderijen waarin snelheid en beweging centraal staan (bv. Umberto Boccioni).
Kunst en cultuur – Onderzoeken en creëren
Dans: choreografie met snelle, trage en plots stoppende bewegingen.
Drama: toneeltje rond een race of een metro die stopt.
Muziek: tempo versnellen of vertragen in een lied of ritme.
Kunst en cultuur – Creativiteit en verbeelding
Verbeeldingsopdracht: hoe zou de wereld eruitzien als alles altijd versneld of vertraagd zou gebeuren?
Kunst en cultuur – Presenteren
Wetenshow: klas demonstreert experimenten rond snelheid en stopafstand.
Optreden: dans of toneelstuk met versnellen–vertragen–stoppen als thema.
02.02. STEM-UITDAGINGEN