WOORDENSCHAT
minimumdoelen: 3de kleuterklas - 4de leerjaar - 6de leerjaar
de aggregatietoestand
De vorm waarin een stof voorkomt, zoals vast, vloeibaar of gas. (MD 3.5.1 - 3.5.7)
Water heeft drie aggregatietoestanden: ijs, vloeibaar water en waterdamp.
aluminium
Een licht, zacht metaal dat voor allerlei toepassingen wordt gebruikt, van frisdrankblikjes en aluminiumfolie tot vliegtuigonderdelen.
atoom
Een piepklein stukje materie. Alle materialen en levende wezens bestaan uit atomen. Alles bestaat uit kleine deeltjes die atomen heten. Atomen zijn zo klein dat je ze niet kunt zien
bevriezen
van een vloeistof in een vaste stof veranderen
binding
De kracht waarmee twee atomen of moleculen elkaar aantrekken. De kracht die atomen en moleculen bij elkaar houdt
brandstof
Een stof die energie oplevert, als je hem verbrandt.
de breekbaarheid
Breekbaarheid betekent hoe snel iets kapot kan gaan wanneer je erop duwt of het laat vallen. (MD 3.4.2)
Glas heeft een hoge breekbaarheid, want het valt snel in stukken.
chemische reactie
Een proces waarbij materialen veranderen in andere materialen met andere eigenschappen.
condensatie
Een faseverandering waarbij een gas in een vloeistof verandert.
condenseren
Condenseren is wanneer gas afkoelt en weer een vloeistof wordt. (MD 3.5.1)
Druppels op een koud flesje ontstaan omdat waterdamp condenseert.
de deeltjes
Deeltjes zijn de hele kleine bouwstenen waaruit alle materie bestaat; ze zitten altijd in beweging en liggen dichter of verder uit elkaar afhankelijk van de toestand (vast, vloeibaar of gas). (MD 3.4.1 - 3.4.2)
In een gas bewegen de deeltjes snel en zitten ze ver uit elkaar, daarom kan lucht zich overal verspreiden.
dichtheid
Hoe zwaar iets is voor zijn grootte.
De massa van een materiaal per volume-eenheid.
De dichtheid is een eigenschap van een materiaal.
Lood heeft bijvoorbeeld een grotere dichtheid dan piepschuim.
drijfvermogen
Het vermogen van een voorwerp of materiaal om in water of andere materialen te drijven.
druk
duwende kracht op een oppervlak
eigenschap
Een kenmerk van iets, hoe iets eruitziet of werkt.
De eigenschappen van een materiaal bepalen hoe het materiaal zich onder verschillende omstandigheden gedraagt.
elastisch
als een materiaal naar zijn oorspronkelijke lengte of vorm terugkeert nadat het uitgerekt of samengeperst is
de elektrische geleidbaarheid
De elektrische geleidbaarheid geeft aan hoe goed een materiaal elektrische stroom kan doorlaten. Metalen geleiden stroom goed, terwijl materialen zoals hout, rubber of plastic dat niet doen. (MD 3.4.4)
Koper heeft een hoge elektrische geleidbaarheid, daarom wordt het gebruikt in elektrische draden.
energie
vermogen om werk te verrichten
erosie
Het proces waarin stukjes gesteente worden meegevoerd door bewegend water, wind of andere krachten.
fase
Of een stof vast is, vloeibaar of een gas, noem je de fase van de stof.
de faseovergangen
Fasenovergangen zijn veranderingen van een stof van vast naar vloeibaar of gas, en omgekeerd. (MD 3.5.7)
Smelten en stollen zijn voorbeelden van fasenovergangen.
filter
Zeef met hele kleine gaatjes. Een filter kan vaste deeltjes uit een vloeistof of gas halen
fossiele brandstoffen
Brandstoffen die in de loop van miljoenen jaren ondergronds zijn ontstaan uit resten van prehistorische organismen. Aardolie, steenkool en aardgas zijn fossiele brandstoffen.
gas
Een fase van materie. Een gas verspreidt zich makkelijk doordat zijn atomen en moleculen vrij kunnen bewegen en niet aan elkaar vastzitten.
gasvormig
Gasvormig betekent dat iets als een onzichtbare damp door de lucht gaat. (MD 3.5.1)
Water wordt gasvormig als het verdampt.
geconcentreerd
sterker van smaak doordat het water eruit is gehaald, als limonadesiroop
geleidbaarheid
Hoe goed een stof warmte, elektriciteit of geluid kan doorlaten.
geleider
Een materiaal waar warmte of elektriciteit makkelijk doorheen beweegt, zoals een metaal.
generator
een brandstofmotor die elektriciteit opwekt
gips
Een mineraal dat in de grond zit. We gebruiken het bijvoorbeeld om beton en pleisterkalk te maken.
het glas
Glas is een hard en doorzichtig materiaal waardoor je meestal kan kijken. (MD 3.4.1)
Het glas van het raam is doorzichtig, ik kan de bomen buiten zien.
de grondstof
Een grondstof is een natuurlijke stof waaruit producten gemaakt worden. (MD 3.4.1)
Hout is een grondstof voor papier.
de hardheid
Hardheid zegt hoe moeilijk of makkelijk je een materiaal kunt krassen of beschadigen. (MD 3.4.2)
Diamant heeft een grote hardheid, want je kunt het bijna niet krassen.
hernieuwbaar
Een materiaal is hernieuwbaar als we het kunnen vervangen. Hout is een hernieuwbaar materiaal.
de hoeveelheid materie
De hoeveelheid materie zegt hoeveel deeltjes een voorwerp bevat, hoe meer deeltjes, hoe groter de massa van dat voorwerp. (MD 3.5.2)
Een steen heeft meer hoeveelheid materie dan een spons, daarom is zijn massa groter.
het hout
Hout komt van bomen en wordt gebruikt om sterke dingen te maken. (MD 3.4.1)
De tafel is van hout gemaakt en voelt stevig aan.
ijzer
Een sterk, magnetisch metaal dat wordt gebruikt om staal te maken.
hydraulisch
een machine die werkt doordat een vloeistof (olie of water) door een leiding wordt geduwd
hydro-elektrisch
elektriciteit die wordt opgewekt door vallend of stromend water
isolator
Een materiaal dat warmte en elektriciteit niet goed geleidt. Plastics zijn isolatoren.
kalksteen
Een gesteente dat is ontstaan uit kleine stukjes zand, modder of schelpen. We gebruiken het om beton en glas te maken.
de klei
Klei is een zachte grondstof waarmee je nieuwe vormen kunt maken. (MD 3.4.1)
De pottenbakker vormt met klei een nieuwe vaas.
het kookpunt
Het kookpunt is de temperatuur waarop een vloeistof begint te koken en gas wordt. (MD 3.5.1)
Water kookt bij 100°C, dat is het kookpunt.
koolstof
Een element dat onder andere voorkomt in olie, steenkool, diamant, kooldioxide en levende wezens.
koper
Een metaal dat een goede geleider is van elektriciteit en in elektrische draden wordt gebruikt.
krimpen
kleiner worden
de kunststof
Kunststof is een materiaal dat in een fabriek wordt gemaakt, vaak uit aardolie. (MD 3.4.1)
Veel speelgoed is gemaakt van kunststof.
het leer
Leer is een stevig materiaal dat gemaakt wordt van dierenhuid. (MD 3.4.1)
Mijn schoenen zijn van echt leer gemaakt.
legering
Een mengsel van twee of meer metalen om een sterker of beter materiaal te maken.
de lichtdoorlaatbaarheid
De lichtdoorlaatbaarheid geeft aan hoeveel licht door een materiaal kan. Sommige materialen laten veel licht door (doorzichtig), andere maar een beetje (doorlatend of doorschijnend), en sommige helemaal niet (ondoorzichtig). (MD 3.4.4)
Glas heeft een hoge lichtdoorlaatbaarheid, omdat bijna al het licht erdoor kan, terwijl hout helemaal geen licht doorlaat.
lichttransmissie
Hoeveel licht er door een materiaal heen kan gaan.
mal
Een bak waarin een vloeistof vast kan worden terwijl het de vorm van de bak aanneemt.
de nylon
Nylon is een sterke kunstvezel die niet snel scheurt. (MD 3.4.1)
De sporttas is gemaakt van nylon zodat hij stevig blijft.
het materiaal
Een materiaal is de stof waarvan iets gemaakt is. (MD 3.4.1)
De stoel is van hout, dat is het materiaal.
materie
Alles wat ruimte inneemt molecuul groep atomen die met elkaar zijn verbonden
de massadichtheid
De massadichtheid geeft aan hoeveel massa er in één kubieke centimeter of liter van een stof zit. Een stof met hoge massadichtheid voelt zwaarder aan dan een even groot stuk van een lichte stof. (MD 3.4.1 - 3.4.3)
Een blokje ijzer zinkt in water omdat de massadichtheid van ijzer groter is dan die van water.
de massa-volume
De massa-volume verhouding geeft aan hoeveel massa een stof heeft voor een bepaalde hoeveelheid volume. Het laat zien hoe ‘compact’ of ‘gevuld’ een stof is. (MD 3.4.3)
Als twee even grote blokjes niet even zwaar zijn, dan hebben ze een andere massa-volume verhouding.
molecuul
Een deeltje dat uit twee of meer atomen bestaat die met elkaar verbonden zijn.
niet-hernieuwbaar
Een materiaal is niet-hernieuwbaar als we het niet kunnen vervangen. Steenkool is niet-hernieuwbaar.
omkeerbaar
Als we een verandering ongedaan kunnen maken, zoals ijs smelten en water bevriezen.
onomkeerbaar
Als we een verandering niet ongedaan kunnen maken, zoals een omelet bakken. Als de omelet afkoelt, verandert hij niet terug in vloeibare eieren.
ontvlambaar
Een materiaal is ontvlambaar als het snel in brand vliegt.
de oplosbaarheid
Oplosbaarheid is hoe goed iets kan verdwijnen in een vloeistof, zoals water. (MD 3.4.2)
Suiker heeft een hoge oplosbaarheid, want het lost snel op in warm water.
oplosmiddel
Een vloeistof waarin een andere stof oplost.
oplossen
Als een vaste stof in een vloeistof lijkt te verdwijnen.
Een vaste stof volledig mengen met een vloeistof. Zout en suiker lossen bijvoorbeeld op in water.
oplossing
Een vloeistof waarin een andere stof is opgelost.
Een mengsel waarbij een of meer stoffen in een andere stof zijn opgelost.
oppervlaktespanning
kracht die waterdeeltjes bij elkaar houdt waardoor het oppervlak zich als een vlies gedraagt
opwarming van de aarde
De geleidelijke stijging van de temperatuur op aarde doordat gassen zoals kooldioxide zich ophopen in de atmosfeer. Kooldioxide komt onder andere vrij uit voertuigen en fabrieken.
het papier
Papier is een dun materiaal waarop je kunt tekenen of schrijven. (MD 3.4.1)
Ik teken een zon op het papier.
reactie
Bij een omkeerbare reactie kan een verandering weer teruggedraaid worden, bij een niet-omkeerbare reactie niet. (MD 3.4.1)
IJs dat smelt is omkeerbaar, maar hout dat verbrandt is een niet-omkeerbare reactie.
reactieproduct
Een stof die tijdens een chemische reactie ontstaat.
reactiviteit
Het vermogen van een stof om te reageren.
recyclen
Van gebruikte materialen nieuwe producten maken, zoals een fleece maken van gebruikte plastic flessen.
samenpersen
iets in een kleine ruimte duwen
scheiden
Stoffen scheiden betekent dat je verschillende materialen van elkaar losmaakt. (MD 3.4.1)
Met een magneet kan je ijzer uit zand scheiden.
silicium
Een bestanddeel van zand. We gebruiken silicium om zonnecellen en glas te maken.
de steen
Een steen is een hard en zwaar stukje van de grond. (MD 3.4.1)
De steen voelt zwaar als ik hem optil.
de stof
Stof is zacht materiaal waarvan kleren en knuffels gemaakt worden. (MD 3.4.1)
Mijn trui is van zachte stof gemaakt.
structuur
Hoe de kleine deeltjes (atomen of moleculen) waaruit alles is opgebouwd, zijn gerangschikt.
smelten
Smelten is wanneer een vaste stof vloeibaar wordt. (MD 3.5.1)
Het ijsje smelt in de zon en wordt vloeibaar.
het smeltpunt
Het smeltpunt is de temperatuur waarop een vaste stof begint te smelten. (MD 3.5.1)
Het smeltpunt van ijs is 0°C.
de smelttemperatuur
De smelttemperatuur is de temperatuur waarbij een vaste stof begint te smelten en vloeibaar wordt. (MD 3.5.1)
IJs smelt bij 0°C, dat is zijn smelttemperatuur.
stollen
Stollen is wanneer een vloeistof een vaste stof wordt. (MD 3.5.1)
Gesmolten chocolade stolt weer als ze afkoelt.
symbool
Een eenvoudige tekening of vorm met een bepaalde betekenis.
synthetisch
Synthetisch betekent dat het in een fabriek is gemaakt en niet uit de natuur komt. (MD 3.4.1)
De synthetische stof voelt anders aan dan katoen.
temperatuur
Deze geeft aan hoe heet of koud iets is.
de thermische geleidbaarheid
Thermische geleidbaarheid vertelt hoe goed een materiaal warmte kan doorgeven. (MD 3.4.2)
Metaal heeft een hoge thermische geleidbaarheid, daarom wordt een metalen lepel in hete soep snel warm.
turbine
Een machine die wordt rondgedraaid door stoom, water of wind. Een turbine wordt gebruikt bij het opwekken van elektriciteit.
uitzetten
Groter worden.
een vaste stof
Een fase van materie. In een vaste stof zitten de atomen en moleculen dicht op elkaar in een regelmatig patroon. (MD 3.5.1)
Een steen is een vaste stof omdat hij altijd dezelfde vorm heeft.
verbranden
Verbranden is wanneer een stof in vuur wordt omgezet en niet meer terug kan veranderen. (MD 3.4.1)
Hout verbranden geeft as en dat kan je niet meer terug veranderen.
de verbinding
Een verbinding is een stof die ontstaat als twee of meer verschillende soorten atomen of elementen zich aan elkaar binden en een nieuw stofje vormen. (MD 3.4.1)
Water is een verbinding van twee waterstofatomen en één zuurstofatoom (H₂O).
verdampen
Verdampen is wanneer een vloeistof langzaam in gas verandert. (MD 3.4.1 - 3.5.1)
De plas water op de stoep verdampt in de zon.
verdunnen
Een vloeistof aan een oplossing toevoegen.
verwering
De geleidelijke afbraak van gesteenten, bodems en andere materialen, bijvoorbeeld door veranderingen in temperatuur.
vloeibaar
Vloeibaar betekent dat iets kan stromen en geen vaste vorm heeft. (MD 3.4.1)
Melk is vloeibaar en neemt de vorm van het glas aan.
vloeistof
Een fase van materie. Een vloeistof kan stromen doordat zijn atomen en moleculen losjes met elkaar zijn verbonden
volume
De hoeveelheid ruimte die een voorwerp inneemt
vriespunt
De temperatuur waarbij een vloeistof een vaste stof wordt.
waterdamp
Een onzichtbaar gas in de lucht, water in gasvorm.
de waterdichtheid
Waterdichtheid betekent dat er geen water door het materiaal kan. (MD 3.4.2)
Rubberlaarzen hebben een hoge waterdichtheid, zodat je voeten droog blijven.
het zand
Zand bestaat uit heel veel kleine korrels en ligt op het strand of in de zandbak. (MD 3.4.1)
In de zandbak maak ik een kasteel met het zand.
zeef
Een voorwerp met gaatjes. Je kunt een zeef gebruiken om vaste deeltjes uit een vloeistof te halen of om grote en kleine vaste deeltjes te scheiden.
de zuivere stof
Een zuivere stof bestaat uit één soort deeltjes of één chemische stof, zonder dat er andere stoffen door elkaar zitten. (MD 3.4.1)
Zout in het proefbuisje is een zuivere stof, want het bevat alleen zoutdeeltjes.
zuurstof
Een gas in de lucht dat je moet inademen om in leven te blijven.